Huid en afweersysteem

Het menselijk lichaam is omgeven door een aantal cellagen die samen de huid vormen. De huid beschermt het lichaam tegen uitdroging en allerlei ziekteverwekkers en speelt daarmee een belangrijke functie in ons afweersysteem.

Wanneer de huid echter beschadigd is, kunnen ziekteverwekkers (virussen en bacteriën) het lichaam gemakkelijk binnendringen. Als er ziekteverwekkers in het lichaam zijn, spelen witte bloedcellen een belangrijke rol bij de bescherming van het lichaam.

Bepaalde witte bloedcellen zijn in staat om antistoffen te vormen, deze antistoffen maken de binnengedrongen ziekteverwekkers onschadelijk. Deze antistoffen blijven in het lichaam aanwezig na de infectie, zodat er nog enige tijd sprake is van bescherming tegen nieuwe aanvallen.

De menselijke huid bestaat uit de volgende delen:
  • opperhuid oftewel epidermis; dit is het buitenste deel van de huid en is opgebouwd uit een aantal lagen van aaneengesloten cellen, genaamd de epitheelcellen
  • lederhuid oftewel dermis; deze laag bevindt zich onder de opperhuid en bestaat uit elastisch bindweefsel. In de lederhuid bevinden zich bloedvaten, lymfevaten, zenuwen, haarspiertjes, zintuigen zoals tast-, druk-, koude-, warmte- en pijnzintuigen
  • onderhuids bindweefsel oftewel subcutis; dit weefsel bestaat uit bindweefsel waarin vet ligt opgeslagen en verbindt de huid met de onderliggende spieren en beenderen

Functies van de huid

Aan de huid kunnen verschillende functies worden toegeschreven:

  • bescherming van de onderliggende weefsels tegen indringers, schadelijke stoffen, straling en uitdroging (dit laatste door middel van de talgklieren die talg produceren en daarmee een vuil- en waterafstotend laagje vormen ter voorkoming van uitdroging)
  • productie van vitamine D uit de straling van het zonlicht op onze huid
  • opnemen van prikkels uit de omgeving door middel van de tast-, druk-, koude-, warmte- en pijnzintuigen
  • op peil houden van de lichaamstemperatuur door middel van de zweetklieren die als functie hebben om de temperatuur van het lichaam te regelen en de uitscheiding van onder andere zout (zweet) te reguleren
  • de opslag van vet waardoor het lichaam onderhuids bindweefsel kan verbinden met spieren en beenderen
Regulering van de lichaamstemperatuur

De lichaamstemperatuur van de mens is 37 graden Celsius en wordt constant gehouden door een evenwicht tussen warmteproductie en warmteafgifte. Warmteproductie is afhankelijk van de intensiteit van de stofwisseling in de lichaamscellen. Een deel van de warmte wordt vanuit de bloedvaten in de huid afgestaan aan de omgeving in de vorm van infrarode straling. Verder vindt warmteafgifte plaats door verdamping van zweet aan het oppervlak van de huid, hierbij wordt vocht onttrokken aan het lichaam.

Bij stijging van de omgevingstemperatuur zullen bloedvaten in de huid wijder worden, dit noemt men vasodilatatie. Hierdoor neemt de doorbloeding toe en zal de huid meer warmte afstaan aan de omgeving en gaan zweetkliertjes meer zweet produceren zodat er meer warmte aan de huid wordt onttrokken.

Wanneer de omgevingstemperatuur daalt, zullen bloedvaten in de huid nauwer worden, dit noemt men vasoconstrictie. Hierdoor neemt de doorbloeding van de huid af, gaan zweetkliertjes minder zweet produceren waardoor de warmteafgifte afneemt. Bij een lage omgevingstemperatuur neemt in het lichaam de productie van warmte toe door middel van verhoogde celademing (verbranding) als gevolg van een grotere spieractiviteit (rillen en bewegen).

Bij infecties ontstaan in het bloed bepaalde afweerstoffen waardoor de innerlijke ‘thermostaat’ in de hersenstam hoger wordt gezet. Dit noemen we koorts, waarbij de hersenstam impulsen zendt naar de huid waardoor de bloedvaten zich vernauwen en rillingen optreden. De lichaamstemperatuur loopt op waardoor lichaamsvreemde stoffen sneller afgebroken en afgevoerd kunnen worden. Koorts is daarom een natuurlijke reactie van het lichaam op indringers en dient enkel besteden te worden wanneer de temperatuur meer dan 39.5 graden Celsius bedraagt.

 

Afweersysteem

Het aspecifieke (aangeboren) afweersysteem

De intacte huid van de mens vormt een mechanisme barrière tegen virussen, bacteriën en antigenen (lichaamsvreemde cellen en stoffen). Raakt de huid beschadigd dan kunnen ziekteverwekkers gemakkelijk het lichaam binnendringen.

Behalve door een wond in de huid kunnen ziekteverwekkers ook het lichaam binnenkomen via de slijmvliezen van de luchtwegen (denk aan griepvirus en verkoudheidsvirus), het spijsverteringskanaal (denk aan salmonella infectie), de urinewegen (denk aan Escherichia coli) en de geslachtsorganen (denk aan HIV virus).

De huid, slijmvliezen, maagzuur en de koorts beschermen het lichaam tegen uiteenlopende ziekteverwekkers en worden daarom gerekend tot het aspecifieke (aangeboren) afweersysteem.

Wanneer een ziekteverwekker is binnengedrongen kan het sterk in aantal toenemen, we noemen dit dan een infectie. Bij een infectie zal het lichaam proberen de betreffende ziekteverwekker (antigenen) onschadelijk te maken. Hierbij maakt het lichaam gebruik van de aanmaak van witte bloedcellen (cellulaire afweer).

Witte bloedcellen worden door deling gevormd uit stamcellen die in het rode beenmerg zitten. De cellen ontwikkelen zich tot macrofagen en lymfocyten. Macrofagen zijn in staat om van vorm te veranderen en kunnen hierdoor tussen twee wandcellen kruipen waardoor ze sneller op de geïnfecteerde plek kunnen komen. Macrofagen maken ziekteverwekkers onschadelijk door middel van fagocytose (het ‘opeten’ van ziektekiemen).

Het specifieke (verworven) afweersysteem

Wanneer het aspecifieke afweersysteem faalt, heeft het lichaam een tweede afweermechanisme. Dit afweermechanisme is gericht tegen één bepaalde ziekteverwekker of infectie. Daar waar het aspecifieke afweersysteem direct in actie treedt, duurt het bij het specifieke afweersysteem enkele dagen alvorens het kan optreden tegen de ziekteverwekker.

Bij de specifieke afweer spelen bepaalde soorten witte bloedcellen een belangrijke rol, namelijk de lymfocyten. Deze cellen zijn in staat om binnengedrongen bacteriën en virussen onschadelijk te maken door de productie van antistoffen.

Lymfocyten bestaan uit T-cellen (thymus cellen die tot ontwikkeling komen in de thymus) en B-cellen (beenmerg cellen die tot ontwikkeling komen in het beenmerg). Beide cellen zijn in staat om zich te ontwikkelen tot geheugencellen. De geheugencellen blijven aanwezig in de lymfoïde organen (beenmerg, thymus, lymfeklieren en milt). Hierdoor kan bij een volgende infectie met dezelfde ziekteverwekker het specifieke afweersysteem sneller reageren. We noemen dit verwerven van immuniteit van het lichaam.

Voor iedere soort ziekteverwekker geldt een andere verworven immuniteitsduur. Soms is de immuniteit slechts weken of maanden, soms kan dit jaren tot levenslang duren.