Circulatiestelsel

In ons menselijke lichaam zorgt het circulatiestelsel ervoor dat alle organen voorzien worden van zuurstof en voedingsstoffen. Door het bloedvatenstelsel stroomt bloed dat zorgt voor het transport van zuurstof en voedingsstoffen. Het bloed stroomt voortdurend en deze circulatie van bloed noemen we de bloedsomloop.

De bloedsomloop wordt aangestuurd door het hart, wat eigenlijk een sterke holle spier is en als pomp functioneert door zich afwisselend samen te trekken en te ontspannen.

Het hart ligt een beetje links in het midden van de borstholte achter het borstbeen (sternum). Het hart is dus een holle spier waar het bloed doorheen stroomt. De binnenkant van de hartspier is omgeven door endotheel laag. De buitenkant van het hart wordt omgeven door een binnenste vlies en een buitenste vlies, ook wel hartzakje genoemd.

Het hart is samengesteld uit een linker- en een rechterhelft. De ene helft harthelft pompt zuurstofarm bloed naar de longen, waarna dit terugstroomt naar het hart. Dit noemen we de kleine bloedsomloop. Vervolgens pompt de andere harthelft het, uit de longen afkomstig, zuurstofrijke bloed naar de verschillende organen. Dit noemen we de grote bloedsomloop.

In het hart onderscheiden we 4 delen:
  1. rechterboezem
  2. linkerboezem
  3. rechterkamer
  4. linkerkamer

Samenstelling van het bloed

In het volwassen menselijk lichaam bevindt zich ongeveer 5 liter bloed. Bloed bestaat uit ongeveer gelijke delen bloedplasma en bloedlichaampjes (die worden onderverdeeld in witte en rode bloedcellen en bloedplaatjes).

Bloedplasma

Bloedplasma is bloed zonder bloedcellen. Het is een waterige stof waarin voor het lichaam belangrijke stoffen voorkomen. Het bloedplasma is als volgt samengesteld:

  • water (90%); functioneert als oplosmiddel voor stoffen die door het bloed worden vervoerd
  • eiwitten (8%); bloedeiwitten zijn onder meer belangrijk voor het transport van stoffen die niet oplosbaar zijn in water zoals vetten en hormonen. Verder dienen ze als eiwitreserve voor het lichaam en dragen ze in beperkte mate mee aan de osmotische druk van het bloed. Tot slot zijn er eiwitten die betrokken zijn bij de stolling van het bloed, bloed zonder deze stollingseiwitten noemen we serum
  • glucose (0,1%); glucose is brandstof voor het lichaam, cellen zetten de glucose om in energie. Alle organen hebben glucose nodig om te kunnen werken
  • vetten (0,6%); de belangrijkste vetten in het bloed zijn cholesterol en triglyceriden, ze zijn onmisbaar voor een goede gezondheid en spelen een rol als bouwstof en in het leveren van energie
  • zouten (1%); in het bloed komen onder andere de volgende soorten opgeloste zouten voor; natrium-, kalium- en kalkverbindingen. De verbinding van natrium met chloor (natriumchloride) komt het meeste voor. Vooral de zouten dragen in belangrijke mate bij tot de osmotische druk van het bloed, de osmotische waarde van het bloed komt overeen met een keukenzoutoplossing van 0,9% (beter bekend als NaCl fysiologische oplossing)
  • hormonen en vitamines; hormonen en vitamines zorgen dat het lichaam optimaal kan functioneren door cellen, weefsel en organen te voorzien van belangrijke bouwstoffen en voedingsstoffen
  • stofwisselingsproducten (voedingsstoffen en afvalstoffen); voedingstoffen zijn onmisbaar voor cellen, weefsel en organen. Ons lichaam dient iedere dag weer opnieuw te worden voorzien van voedingsstoffen. Naast voedingsstoffen produceert het lichaam ook afvalstoffen, deze worden via de urinewegen en darmen uitgescheiden
  • antistoffen; antistoffen binden zich als een soort vlaggetjes aan het oppervlak van een bacterie of virus waarmee afweercellen gealarmeerd worden de bacterie of virus op te ruimen
De rode bloedcellen

Rode bloedcellen (erytrocyten) hebben geen celkern maar bestaan uit ijzer bevattend hemoglobine. Voor de aanmaak van gezonde rode bloedcellen is het dan ook nodig dat in de voeding voldoende ijzerzouten voorkomen. Hemoglobine heeft de eigenschap om in een zuurstofrijke omgeving zuurstof op te nemen en dit vervolgens af te staan op plaatsen waar weinig zuurstof aanwezig is.

Rode bloedcellen hebben een levensduur van gemiddeld 120 dagen. Nadat ze zijn afgestorven worden ze voornamelijk in de lever afgebroken. Bij de afbraak van rode bloedcellen ontstaat de zogenaamde galkleurstof die aan de darminhoud wordt afgegeven en zo met de ontlasting het lichaam verlaat.

De witte bloedcellen

Witte bloedcellen (leukocyten) zijn wat groter dan de rode bloedcellen en bezitten wel over een celkern. In het bloed zijn er veel minder witte bloedcellen aanwezig dan rode bloedcellen (ongeveer 5.500 witte bloedcellen tegenover 5.000.000 bloedcellen).

Tevens zijn witte bloedcellen in staat om van vorm te veranderen. Zo kunnen ze hun vorm veranderen in heel smal waardoor ze doorheen de wand van een bloedvat kunnen kruipen. Door deze eigenschap kunnen witte bloedcellen bacteriën die zich buiten het bloedvat bevinden bereiken en onschadelijk maken. De functie van witte bloedcellen (leukocyten) is primair het beschermen tegen infecties.

Er zijn in het lichaam 3 soorten leukocyten:
  • lymfocyten; worden gevormd in de lymfeknopen en produceren antistoffen die heel specifiek reageren doordat ze indringers kunnen herkennen met behulp van bepaalde herkenningsmoleculen op hun oppervlakte
  • monocyten; worden in het beenmerg gevormd en zijn ronde of ovale eenkernige cellen (mono) die beschermen tegen voorkomende ziekteverwekkers en zich snel kunnen verplaatsen geïnfecteerde weefsels
  • granulocyten; worden gevormd in het beenmerg, in deze cellen zitten korreltjes (granula) die allerlei chemische en giftige stoffen bevatten. Tevens zijn granulocyten zijn ook fagocyterende cellen die kunnen worden onderverdeeld in 3 verschillende families; de neutrofiele, eosinofiele en basofiele granulocyt

Bloedplaatjes (trombocyten) zijn geen cellen maar fragmenten van cellen zonder celkern. In één kubieke meter bloed komen ongeveer 300.000 bloedplaatjes voor. Ze worden aangemaakt in het rode beenmerg. Trombocyten zorgen voor de stolling van ons bloed.

Als een bloedvatwand beschadigd raakt, gaan de bloedplaatjes op de beschadigde plek plakken. Ook kunnen de bloedplaatjes aan elkaar plakken, dit wordt aggregeren genoemd. Uiteindelijk ontstaat er dan een stolsel waardoor de vaatwand kan herstellen.

Slagaders, aders en haarvaten

Ons bloed wordt rondgepompt door een stelsel van vaten, namelijk:
  • slagaders; deze voeren het bloed vanaf het hart naar de diverse lichaamsdelen. De wanden van slagaders zijn dik, gespierd en elastisch. De slagaders die het dichts bij het hart liggen hebben de dikste wanden. De meeste slagaders liggen diep in het lichaam. In de slagader is de bloeddruk het hoogst. Slagaders vertakken zich in steeds kleinere vaatjes
  • haarvaten; de kleinste haarvaatjes noemen we de haarvaten. De wand van haarvaten is slechts één cellaag dik hierdoor zijn deze vaatjes doorlaatbaar voor witte bloedcellen, voedingsstoffen, zuurstof en afvalstoffen (uitwisseling van stoffen tussen bloed en weefselvloeistof). In de haarvaten staan de rode bloedcellen zuurstof af waarna deze doorheen de wand van de haarvaten passeert en vervolgens door diffusie door afzonderlijke lichaamscellen worden opgenomen. Haarvaten met het zuurstofarm bloed verenigen zich vervolgens tot steeds grote aders
  • aders; dit zijn bloedvaten die het bloed vanaf de verschillende lichaamsdelen weer terug naar het hart voeren. Aders hebben een dunnere en minder elastische wand dan slagaders. De bloeddruk in deze aders is laag doordat de stuwende werking van het hart minder merkbaar is. In de aders bevinden zich zakvormige kleppen, deze voorkomen dat het bloed terugstroomt

 

Aanbevolen Literatuur Circulatiestelsel